
Jurisprudentie
AS2177
Datum uitspraak2005-01-07
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408045/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408045/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 18 december 2003 heeft de gemeenteraad van Landerd het bestemmingsplan "Heijtmorgen" vastgesteld.
Uitspraak
200408045/2.
Datum uitspraak: 7 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2003 heeft de gemeenteraad van Landerd het bestemmingsplan "Heijtmorgen" vastgesteld.
Bij besluit van 3 augustus 2004, nummer 985100, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 december 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord J.H. van Alphen, ambtenaar van de gemeente, namens de gemeenteraad van Landerd, en [partij].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in herontwikkeling van het voormalige Huize St. Joseph te Reek en de bijbehorende tuin. In het gebouw kunnen 4 appartementen worden verwezenlijkt. In de tuin kunnen 2 geschakelde woningen worden gebouwd.
Verweerder heeft het plan, voorzover hier van belang, goedgekeurd.
2.3. Het verzoek betreft de goedkeuring van het plandeel dat betrekking heeft op de tuin. Verzoekers vrezen in hoofdzaak dat het karakter van de tuin wordt aangetast door de voorziene woningen en door de wijze van inrichten van het resterende onbebouwde gedeelte.
2.4. De Voorzitter stelt vast dat de provinciale planologische commissie, na aanpassing van het ontwerp naar aanleiding van haar negatieve advies in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan, een positief advies heeft uitgebracht over het vastgestelde bestemmingsplan. De aanpassing behelst het vervangen van het met het oog op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aanvankelijk in de tuin voorziene landhuis door twee kleinere geschakelde woningen. Met deze aanpassing is beoogd het ensemble dat wordt gevormd door het hoofdgebouw en de tuin zo veel mogelijk te handhaven. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het advies van de provinciale planologische commissie niet in redelijkheid heeft kunnen volgen. Daarbij betrekt de Voorzitter dat ter zitting namens het gemeentebestuur onweersproken is gesteld dat het voormalige Huize St. Jozef en de bijbehorende tuin niet als monument zijn aangemerkt.
Voorzover het betoog van verzoekers erop neerkomt dat het nagestreefde hofjesidee in het gedrang dreigt te komen, overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken van op handen zijnde onomkeerbare ontwikkelingen die het treffen van een voorlopige voorziening zouden kunnen rechtvaardigen. Overigens is ter zitting gebleken dat het gemeentebestuur op de bouw van een in dit verband wenselijk geachte muur bij de westelijke zijvleugel zal toezien. Voorts is gebleken dat de eigenaar in de tuin negen jaar oude linden heeft aangeplant.
In hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd ziet de Voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Het verzoek komt niet voor inwilliging in aanmerking.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2005.
210.